In de Middeleeuwen waren de mensen ervan overtuigd, dat de hele schepping slecht, zondig, het domein van de duivel was. Er was geen goeds van te verwachten. En hun ellendige bestaan van ziekte, pijn, honger en dood bevestigde dat.
Daarom werd, voor de bouw van de kerk, de plek door een geestelijke gewijd.
De zonde werd daardoor verwijderd en de duivel op afstand gehouden.
Het is daarom niet verwonderlijk, dat monniken hun geneeskrachtige kruiden lieten groeien in een kloostertuin, d.w.z. in gewijde grond. Je kon toch immers niet verwachten, dat een plant uit de gevallen natuur een heilzame werking op een ziekte had?
Behalve ongelovigen en openlijke zondaren werden de doden ook in gewijde aarde begraven. Dat bracht de hemel meer binnen bereik.
Kerken waren daarom ideale begraafplaatsen.
Hoe meer naar het oosten (het koor) des te heiliger de plek. Ook na de reformatie zijn kerken nog eeuwenlang begraafplaatsen gebleven.
Na verloop van lange tijd raakte de kerk vol. Slechts rijke, aanzienlijke mensen werden er nog begraven. Alle anderen kregen een laatste rustplaats buiten de kerk in de gewijde hof. Zo ook in Eethen.
Ook op ons kerkhof valt op, dat alle graven oost-west gericht zijn. Alle doden zijn begraven met het gezicht naar het oosten. De gedachte is, dat Jezus, wanneer hij wederkomt, in Jeruzalem zal verschijnen op de wolken van de hemel.
De graven zullen worden geopend en alle mensen zullen opstaan. Dan hoeft niemand zich om te keren, maar iedereen zal gelijk oog in oog met Jezus staan.